Dossier Perks

Laatste wijziging: maandag 7 februari om 17:46, 4359 keer bekeken
 
Groningen, maandag 7 februari 2011

Jenny Randles, dé ufologe van Engeland, ontdekte nieuw bewijsmateriaal waaruit het bestaan zou blijken van de "mannen in het zwart", de beruchte overheidsinspecteurs.

Op 3 maart 1966 verscheen in de Britse landelijke pers een onopvallend bericht. Het ging over Colin Perks, een 28-jarige politieagent die in het Engelse stadje Wilmslow in Cheshire op de middag van 7 januari 1966 om tien over vier oog in oog met een ufo had gestaan. Het bericht was een kort leven beschoren, maar is door ufologen intussen tot een belangrijke zaak verheven. Het beschrijft een ongeïdentificeerd voertuig, dat van dichtbij gezien is door een alom gerespecteerde waarnemer.

Ooggetuigeverslag.


Volgens Perks was het voertuig "zo lang als een bus en naar schatting een meter of zes breed. Het was ellipsvormig en straalde een groengrijze kleur uit, een kleur die ik alleen maar als spookachtig kan omschrijven." De agent zei verder dat het voorwerp een mechanisch zoemend geluid voortbracht en een seconde of vijf bleef hangen, alvorens "razendsnel te vertrekken in oost-zuid-oostelijke richting. Het was onmiddellijk uit het zicht verdwenen."

De procedure volgend rapporteerde Perks het voorval eerst aan zijn baas en vervolgens aan de radiotelescoop bij Jodrell Bank en de verkeerstoren op de luchthaven van Manchester. De adjunct-hoofdcommissaris van Cheshire besloot zijn getuige te steunen en stuurde een officieel rapport naar het Ministerie van Defensie (MvD). Het MvD stelde een dossier van in totaal 20 pagina's samen over agent Colin Perks en zijn merkwaardige belevenissen. Op de korte vermelding in de pers na, bijna twee maanden na de waarneming, was er geen ruchtbaarheid aan de ontmoeting gegeven, totdat het MvD-dossier begin 1997 werd vrijgegeven aan het Openbaar Archief in Kew, Londen, zulks nadat de 30"-jaarsregeling" voor MvD-dossiers was verstreken. Dit dossier was een van de honderden over ufo-waarnemingen die het Ministerie in 1966 had binnengekregen.

Het dossier over het geval van agent Perks bevat een grote verrassing: goed onderbouwde bewijzen voor het bestaan van een geheime regeringseenheid die ufo's onderzoekt, plus de rechtstreekse betrokkenheid van agenten uit deze eenheid bij de zaak Perks. Velen geloven dat dit de beruchte "Mannen in het Zwart" (MIZ) zijn, duistere overheidscontroleurs die ufo-ooggetuigen opzoeken en hen onder bedreiging dwingen hun mond te houden over hun ervaringen.

Op 12 januari stuurde de adjunct-hoofdcommissaris van Cheshire het rapport over agent Perks naar de adjunct-chef Luchtvaartonderzoek van het Ministerie van Luchtvaart, die op zijn beurt het rapport over de waarneming twee dagen later doorzond naar het ufo-bureau (S4f) van het MvD. Later bevestigde hij dat de "chef Luchtvaart de brief heeft gelezen en overweegt de agent te laten bezoeken door een aantal experts."

Dat er naast het ufo-bureau nog een veel geheimer inlichtingenbureau werkzaam is, wordt bevestigd in een vertrouwelijk rapport van 18 februari 1966. Dat werd naar S4f gestuurd door de kapitein-vlieger J.P.H. Mercer van DI (Defensie Inlichtingen), Eenheid 61e (Lucht). In het rapport wordt ook gerefereerd aan een tweede geadresseerde- er zou een kopie naar een andere afdeling zijn gestuurd. Dat betrof DWTI Tech Int. (Lucht). DWTI is het Directoraat Wetenschappelijke en Technische Inlichtingen, de overkoepelende inlichtingendivisie.

Geheim onderzoek.

Mercer verklaart dat DI-eenheid 61e (Lucht) op 1 februari naar Wilmslow afreisde en aldaar agent Perks ondervroeg. Ze bezochten er ook de plek van de vermeende ontmoeting en onderzochten de omgeving nauwgezet. Tijdens dit bezoek meldden de mensen van DI-61e onder meer dat er "de ochtend na de waarneming op het nabijgelegen parkeerterrein een glasachtige substantie was gevonden." Mercer leek dit niet ongewoon te vinden, en ook zijn eenheid had blijkbaar geen verband gezien met de waarneming zelf. Hij voegde eraan toe dat de substantie niet geanalyseerd was. De radarstations bleken op het tijdstip van de waarneming geen ongebruikelijke "doelen" op de schermen gezien te hebben.

Hoewel uit de MvD-betrokkenheid bij de zaak Perks blijkt dat de Britse overheid er een speciale inlichtingeneenheid voor ufo-onderzoek op nahield, heeft de regering zulks altijd categorisch ontkend. Volgens het MvD is er slechts één afdeling in Groot-Brittannië die landelijk ufo-rapportages verzamelt. Niettemin zijn velen ervan overtuigd dat de zaak Perks in flagrante tegenspraak is met deze bewering, en de vraag doet rijzen of er eindelijk een 45 jaar oude regeringsdoofpot is ontdekt.

De belangstelling van de Britse overheid voor ufo's dateert al van 1952, toen premier Winston Churchill zijn Minister van Luchtvaart Lord Cherwell schriftelijk opdroeg een onderzoek in te stellen naar ufo-activiteiten- dit naar aanleiding van een recentelijk gerapporteerde golf van vliegende schotel-activiteiten boven Washington D.C. Het onderzoek wees uit dat de ufo-waarnemingen veelal op vergissingen berustten. Er was geen sprake "van enig merkbaar gevaar voor de staatsveiligheid," vermeldde het rapport.

Nog geen paar dagen later werd deze officiële mededeling ontkracht toen de NATO-oefening Operatie Steunpunt, die van 19 tot 21 september werd gehouden, werd achtervolgd door ufo-waarnemingen op klaarlichte dag. RAF-vliegtuigen gingen boven Noord-Yorkshire achter vliegende voorwerpen aan, en op de Noordzee scheerde een schotelvormig voorwerp laag over een Amerikaans vliegdekschip. De Britse autoriteiten moesten noodgedwongen hun meningen herzien- daar is weinig twijfel over. Op 13 januari 1953 kregen alle RAF-hoofdofficieren een memo (met de codenaam FC/S.45485/Signals) waarin een nieuwe benadering met betrekking tot ufo's werd uiteengezet. Dit werd nog eens bevestigd in een vertrouwelijk document van 16 december, waarin het hogere kader werd bevolen alle ufo-waarnemingen te rapporteren aan het Ministerie van Luchtvaart, zoals het MvD toen nog heette.

Het memo drong erop aan dat "alle rapportages als "vertrouwelijk" geclassificeerd dienen te worden, en dat het personeel gewaarschuwd dient te worden dat men met niemand, behalve officiële personen, informatie over de waargenomen verschijnselen mag uitwisselen." Veel ufologen zien dit als duidelijk zwart-op-wit bewijs voor het begin van een vliegende schotel-doofpot affaire- iets dat het MvD altijd ontkend heeft. Het benadrukt ook de wens tot voorkoming van loslippigheid bij ooggetuigen- de hoeksteen van de MIZ-legende die in datzelfde jaar in Amerika de kop opstak.

Gevraagd naar reacties op ufo's geeft het MvD antwoord in de vorm van een standaardbriefje: "Het Ministerie van Defensie heeft geen organisatie in vaste dienst die ufo's onderzoekt of bestudeert. De belangstelling voor ufo's blijft beperkt tot de defensie-aspecten, en men streeft slechts onderzoek naar defensie-implicaties na totdat een positieve correlatie met een bekend voorwerp is vastgesteld."

In sommige gevallen heeft men deze brief enigszins uitgebreid met de mededeling dat "de ondersteunende secretarieën" weliswaar rapportages over waarnemingen ontvangen via luchthavens, kustwachtstations en RAF-bases, maar dat zulks uitsluitend als ondergeschikt onderdeel is van de routinewerkzaamheden.

Wat nu?

Er zijn veel van zulke betrouwbare getuigen geïnterviewd en ze zijn er allemaal zeker van dat de bezoeken ook echt hebben plaatsgevonden. Stukje voor stukje heeft dit spoor van bewijsmateriaal meer onthuld over de interesse van het MvD voor ufo's dan het Ministerie zelf zal willen toegeven.

Het is alom bekend dat er een openbaar orgaan bestaat (Staf 2A Lucht) waar alleen lager kaderpersoneel werkt. Dit zgn. ufo-bureau verzamelt rapporten en moet het volk ervan verzekeren dat het MvD de ufo's serieus neemt. Ze beantwoorden vragen en moeten waar nodig de media afleiden van de echte onderzoeksbron. Die bevindt zich diep in het Ministerie zelf, zo geloven veel ufologen, en is veel geheimer van aard.

Staf 2A Lucht verricht zelf geen onderzoek en zoekt ook nooit ooggetuigen op. Het personeel heeft slechts beperkte bevoegdheden. Die andere afdelingen worden gevormd door de wetenschappelijke en technische experts van DSTI en de defensie-inlichtingeneenheden zoals DI 55/DI 61e (Lucht). De zaak Perks maakt duidelijk dat agenten van die eenheden inderdaad ooggetuigen bezoeken. Andere ufo-getuigen verklaren dat deze MvD-agenten soms harder optreden dan bij het bezoek aan Perks het geval was. Er is sprake van intimidatie, opdracht tot zwijgplicht en inbeslagneming door het MvD van hard bewijsmateriaal.

Zwijgplicht.

Nick Pope meent zeker te weten dat de MvD-afdeling waarvan hij de chef was, de enige is die zich met ufo's bezig houdt. Toch houdt Perks, 34 jaar na zijn waarneming, nog steeds zijn mond over een mogelijk cruciaal ufo-incident. Zou het dan toch waar zijn dat de beruchte "Mannen in het Zwart" geheime onderzoekseenheden vormen, die getuigen opzoeken met het oogmerk hen tot zwijgplicht te dwingen?



Bron: wereldgeheimen.nl